Met behulp van het Market Economy Operator (MEO)-beginsel kan worden vastgesteld of de decentrale overheid de transactie uitvoert op vergelijkbare voorwaarden als reguliere marktpartijen in vergelijkbare situaties. In dat geval verricht de decentrale overheid een economische transactie, die vergelijkbaar is met die van andere marktdeelnemers, waardoor er geen sprake is van een marktconform voordeel en dus geen staatssteun.
Er zijn verschillende manieren om marktconformiteit aan te tonen, waaronder economische transacties op voet van gelijkheid (pari passu) of het volgen van een open, niet discriminerende en onvoorwaardelijke aanbestedingsprocedure. Bovendien zijn er ook andere waarderingsmethodes mogelijk (waaronder benchmarking of taxatie) als een aanbesteding of transactie op gelijke voet geen uitkomst bieden. De voorwaarden waaronder transacties als marktconform worden gezien, zijn te vinden in paragraaf 4.2 van de Mededeling betreffende het begrip ‘staatssteun’ en worden zij toegelicht in de praktijkvraag ‘Wat houdt de Market-economy operator test in?’.
Hiernaast bestaan geeft de Europese Commissie voor verschillende soorten steunmaatregelen expliciet aan, wanneer zij deze als marktconform beschouwd (zie hiervoor de Mededeling garanties en de Mededeling referentie- en disconteringspercentages voor leningen). Bij het doen van de MEO-test mag de decentrale overheid alleen rekening houden met commerciële belangen, waardoor het voor het toetsen van het MEO-beginsel niet relevant is in hoeverre – door een bepaald overheidsbeleid – een bepaald publiek doel wordt bereikt. Overwegingen van bijvoorbeeld een sociale en/of regionale aard morgen bij de beoordeling van het MEO-beginsel geen rol spelen. Een private marktpartij zal in de meeste gevallen bijvoorbeeld voor de meest voordelige optie kiezen bij een commerciële transactie.